hier woonde
IRENE OSSEDRIJVER
vermoord in Sobibor
op 1943-07-09
Irene Ossedrijver werd op 20 mei 1906 geboren in Sittard. Haar vader, Julius Ossedrijver, overleed toen zij vier jaar oud was. Enige jaren later overleed ook haar moeder, Bertha Kleeblatt. Irene was toen 8 jaar oud, haar zus Elvire 12 jaar.
Of Irene haar kinderjaren verder bij familie, een pleeggezin of in een weeshuis doorbracht is niet bekend. Op 16-jarige leeftijd werkte zij als dienstbode in Breda, nog geen half jaar later, in mei 1923, vertrok zij als kindermeisje naar het Joods Wees- en Doorgangshuis Leiden. Daarna duikt Irene’s naam op in het stadsarchief van Amsterdam: in 1925 werd zij ingeschreven als leerling verpleegster in het “Port. Isr. Zieken en Oude Vrouwenhuis”, het Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis aan de Henri Polaklaan 6-10. Hiervandaan vertrok zij in 1926 naar het P.W. Jansen ziekenhuis te Almen, nabij Gorssel. Van Almen verhuisde ze in 1931 naar Nijmegen en woonde daar enkele jaren, met in elk geval één korte onderbreking voor een verblijf in Rotterdam. Op enig moment in of na 1936 kwam zij naar Soest en vertrok vandaar in mei 1938 naar Celsiusstraat 77 in Amersfoort. In 1940 verhuisde ze naar Borneoplein 18. Vanuit de tijd in Amersfoort kennen we enkele advertenties waarin Irene zich aanbiedt als verpleegster.
Zuster Oppen
Irene huurde in het huis Borneoplein 18 een kamer bij Lucie Schröder-Wolsak. In het boek ‘Vijfenvijftig sokken: het dagelijks leven met onderduikers in de Tweede Wereldoorlog’ beschrijft Marja, de dochter van Lucie, onder het pseudoniem Maria Jacobs, hoe op zekere dag twee SD-ers aan de deur verschenen en naar “zuster Oppen” (de gefingeerde naam van zuster Ossedrijver) vroegen. Hoewel Lucie zei niet te weten waar de verpleegster werkte, kwam zuster Oppen die avond niet thuis. De gezinsleden hebben haar nooit meer gezien. Voor haar moeder was dit, zo schrijft Maria Jacobs, aanleiding om joodse onderduikers in huis te nemen. In de loop van de oorlog verborg het gezin Schröder-Wolsak zeker 15 joden. Lucie, Marja en zoon Wilhelm werden hiervoor op 26 oktober 1982 door Yad Vashem erkend als “Righteous Among the Nations”.
Beschermende verklaringen door arts en bisschop
In 1941 schreef Irene’s zwager, Asser Visser, een brief waarin staat dat Irene In Utrecht werd verpleegd. De directeur van de Lichtenberg-Rusthuis schreef in december 1942 in een brief aan het Gemeentehuis te Amersfoort, “onderwerp Joden”, dat Irene op de ziekenafdeling van het rusthuis werd verpleegd en sinds oktober 1932 lid was van de “vrije Katholieke Kerk”. Bisschop A. G. Vreede zond een verklaring dat de Vrije Katholieken bijzondere bescherming genieten evenals de Protestanten. Een telegram bevestigt dit nog eens. Uit hetgeen Kees Ribbens schrijft in ‘Zullen wij nog terugkeeren…’ blijkt dat Irene in 1943 in het Amersfoortse Rijkshospitaal verbleef, maar op 21 juni alsnog werd overgebracht naar Kamp Westerbork, ondanks het feit dat haar behandelend arts kort daarvoor nog een verklaring had getekend dat zij niet te vervoeren was zonder levensgevaar. Het blijft gissen of Irene werkelijk ziek was of dat zij, door zich als patiënt voor te doen, uit handen van de nazi’s trachtte te blijven. De informatiekaart van de Joodse Raad vermeld op 7 juli 1943: “Verdere stappen doelloos (6-7)”.
Deportatie
Op 6 juli 1943 werd Irene met transport 17 van Westerbork naar Sobibor gedeporteerd. Alle mannen, vrouwen en kinderen aan boord van dit transport werden na aankomst op 9 juli vermoord.
Zus Elvire Ossedrijver
Irene’s zus Elvire trouwde met koopman Asser Visser (geboren 31 december 1898) en zij kregen twee dochters. Het gezin woonde van april 1935 tot november 1939 in Amersfoort, verhuisde toen naar Heemstede (Kerklaan 111A). In oktober 1942 werden zij ingeschreven op Scheldestraat 43-I in Amsterdam. Elvire en haar twee kinderen overleefden de oorlog, Asser Visser niet. Hij is in juli 1943 via Amsterdam naar Westerbork gedeporteerd en ergens in Midden-Europa vermoord op 15 maart 1945.
In de tijd dat Irene in Nijmegen woonde (ca. 1931-1936), was ook Elvire daar (ca. 1931-1934). In de jaren ca. 1936-1939, woonde Elvire in de Galvanistraat in Amersfoort, terwijl Irene van 1938 tot 1940 in de Celsiusstraat was gehuisvest.
Elvire was in Amersfoort secretaresse van de “Amersfoortse Loge van de Nederlandsche Afdeling der Theosofische Vereeninging”. Op de Amsterdamse persoonskaart is aangetekend dat zowel Elvire als haar twee dochters Vrij Katholiek zijn. Met de “vrije Katholieke Kerk”, waarvan ook Irene vanaf 1932 lid zou zijn geweest, wordt naar alle waarschijnlijkheid de Vrij-Katholieke Kerk bedoeld, een onafhankelijk kerkgenootschap van gnostisch-theosofische signatuur.
Uit deze gegevens zouden we kunnen opmaken dat tussen de zussen, beiden op jonge leeftijd wees geworden, in elk geval op volwassen leeftijd nauw contact bestond.