hier woonde
JETTJE FROUKJE MANHEIM-COHEN
vermoord in Sobibor
op 1943-07-16
Op 3 januari 1889 om zes uur ’s ochtends wordt in Gorredijk Jettje Froukje Cohen geboren als dochter van een Joodse slager. Ze heeft een oudere broer, David, na haar komen nog drie jongere broers Hartog, Abraham (die maar anderhalve maand oud wordt), Max en een zusje, Froukje. Alleen Hartog zal de oorlog overleven.
Als Jettje in 1909 twintig jaar is gaat ze naar Amsterdam om als leerling-verpleegster haar opleiding te beginnen bij het Nederlands Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Nieuwe Kerkstraat 135. Uit het bevolkingsregister blijkt dat zij hier medio 1916 nog steeds als verpleegster werkt en niet ver uit de buurt een kamer huurt in de Van Woustraat 8.
Op 12 april 1918 vertrekt ze naar Den Haag en woont bij haar broer David aan het Westeinde 244 waar ook haar zusje Froukje enige tijd verblijft. Drie maanden later vertrekt zij echter alweer naar Amsterdam om in het dan nog vrij nieuwe Centraal Israëlitisch Ziekenhuis in de Jacob Obrechtstraat te gaan werken.
Vervolgens gaat zij in juli 1920 terug naar Den Haag, waar sinds kort haar ouders wonen. Ze trekt bij hen in aan het Westeinde 242b en trouwt op 13 oktober 1920 met Mozes Manheim uit Rotterdam. Waarschijnlijk leven zij als liberale Joden. Als op 23 juli 1921 hun enige zoon, Robert Salomon (Bob), geboren wordt wonen zij in de Roo-Valkstraat 7 in Rotterdam. Jettje heeft altijd graag gewerkt en blijft dit als getrouwde vrouw en moeder doen; er worden kindermeisjes ingehuurd om Bob te verzorgen.
Mozes werkt als technisch tekenaar bij het ingenieursbureau Schotel, later voortgezet door ir. Heederik die gaat samenwerken met bureau Dwars en Verhey. In 1928 vestigt men zich als Dwars, Heederik en Verhey in Amersfoort. Het gezin Manheim volgt in 1930, ook omdat dit beter is voor de gezondheid van Bob, die astmatisch is.
In 1932 betrekken zij daar hun comfortabele huis aan de Jacob Catslaan 35 dat dan nieuw is opgeleverd. De nummering van de huizen is nog niet aangebracht, want als Jettje in juni 1932 een advertentie plaatst in het Amersfoortsch Dagblad, waarin zij een ‘net dagmeisje’ vraagt staat daarin: ‘Jacob Catslaan laatste huis t.o. de kerk.’
In het voorjaar van 1942 krijgt Bob, die zendapparatuur bouwt voor het verzet, een tip dat hij gezocht wordt. Die nacht komen er twee mannen aan de deur om hem te halen, maar gelukkig slaapt Bob bij buren. De volgende dag krijgt hij van zijn ouders dfl 1200,- mee en hij vertrekt op de fiets naar Lemelerveld om daar onder te duiken. Hij overleeft de oorlog.
In augustus 1942 sluit het net zich rond de Joden in Amersfoort. Op 18 augustus moeten alle Joodse mannen tussen 16-40 jaar zich melden en in de dagen daarna worden circa 200 gezinnen afgevoerd naar Amsterdam. Voordat zij hun huis verlaten moeten een politieman en een controleur de boedel van hun huis controleren. Hierna wordt hun huis verzegeld ‘met alles wat zich daarin bevond.’ Een formulier betreffende de inventaris van de Jacob Catslaan 35 vermeldt als datum 31 augustus 1942. Vermoedelijk zijn Jettje en Mozes Manheim op die dag naar Amsterdam vertrokken.
In Amsterdam wonen zij op tenminste drie adressen voordat zij bij de laatste grote razzia op 20 juni 1943 worden opgepakt en naar Westerbork gevoerd. In Westerbork lukt het Jettje daar officieel aangesteld te worden als verpleegster. Ook wordt nog (vergeefs) getracht voor Mozes een ‘onmisbaarheidsverklaring’ te verkrijgen van zijn werkgever. Op 12 juli 1943 vertrekken zij met de één na laatste trein naar Sobibor. In Sobibor staat sinds 2004 een gedenksteen voor Jettje en Mozes Manheim.
Veel dank aan de familie voor de foto’s. Tekst: Jetje Manheim