Van Effenlaan 9
hier woonde
MARTHA FROUKJE MEES
vermoord in Ravensbrück
op 1945-01-24

Martha Froukje Mees is geboren op 18 mei 1892 in Veendam. Zij is de jongste van zes kinderen in het gezin van Willem Mees en Geertruida Oving. Martha groeit op in een welvarend milieu. Haar vader en oudste broer zijn arts, broer Herman is kunstenaar met portretten in Nederlandse musea en twee zussen trouwden met respectievelijk een bankdirecteur in Nederlands-Indië en een civiel ingenieur/directeur van een bedrijf in Moskou. Martha studeert in Leiden en behaalt haar Middelbaar Onderwijs (M.O.) akte A in 1914 in Rotterdam en M.O. akte B in 1918 in Utrecht voor Engels. Martha trouwt op 16 april 1919 in Den Haag met Gerhardus Hendrik Goethart, kamergeleerde en leraar, en samen krijgen ze twee zonen, Geert en Robs. Het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding in 1927. 

Muzikaal gezin in Amersfoort

Martha vertrekt dan met de jongens (5 en 7 jaar oud) naar Amersfoort. Ze is een overtuigde moeder en stort zich op een visionaire opvoeding. Ze leest veel en speelt piano en zoon Geert speelt viool. Cadeau gekregen tinnen soldaatjes voor zoon Robs moeten terug naar de gever, want ze is pacifistisch. Martha woont in 1928 eerst op Van Effenlaan 13 en vanaf 1929 op nummer 9. Ze vraagt in de krant om een ‘net en flink dagmeisje liefst kunnende verstelnaaien’ en biedt zich via advertenties aan als lerares Engelse Taal en Letterkunde. Ze geeft aan huis conversatielessen, literatuur, handelscorrespondentie en bijlessen aan leerlingen van de HBS en het gymnasium. Fotoalbums in de familie laten zien dat het kleine gezin veel uitstapjes maakt en ook naar het buitenland reist. Martha is een ondernemende vrouw met een prettig opgeruimd karakter en gevoel voor muziek. Lotgenoten herinneren haar muzikale fluiten zelfs tijdens het appel.

Scholtenhuis in Groningen

Jongenskamer zoon Robs

In de oorlog studeert zoon Geert medicijnen in Groningen en neemt actief deel aan het studentenverzet. Zoon Robs heeft een rebelse pubertijd. De padvinderij heeft zijn interesse en hij neemt deel aan de internationale Jamboree in 1937 in Vogelenzang. Later kiest hij voor de nationaalsocialistische jeugdbeweging. Om hem hier uit te houden spreken zijn ouders af dat hun jongste zoon tijdelijk bij vader gaat wonen. Toch kiest hij opnieuw de Duitse kant. Hij gaat naar een trainingskamp en belandt daarna in de strijd aan het oostfront waar hij overlijdt op 31 januari 1944 op twintigjarige leeftijd. Zoon Geert komt in het Huis van Bewaring in Groningen terecht. Waarschijnlijk om haar zoon te bezoeken of informatie te vragen, logeert Martha bij haar nichtje in Groningen. Op 12 juni 1944, wanneer haar nichtje druk in de keuken bezig is met vlees braden, gaat Martha naar het beruchte Scholtenhuis. Daar vraagt de beul van Groningen en SD’er Lehnhoff haar wie ze is en ze moet onmiddellijk blijven vanwege het versturen van een verboden krantje naar Groningen. Lehnhoff zegt dat hij al een bericht naar Amersfoort heeft gestuurd om haar op te halen. ’s Middags is Martha naar ’t Huis van Bewaring in Groningen overgebracht.

Huis van Bewaring in Groningen

Martha komt terecht in eenpersoonscel nummer 2 waar reeds drie dames en een jongen in aanwezig zijn. Celgenoot Kea Ebbens schrijft na de oorlog in een brief aan zoon Geert: “In de cel hebben we vreselijk veel plezier met elkaar gehad. Ik weet nog best, Uw moeder had altijd slaapsokken aan en ze sliep op het opklapbed, terwijl het andere meisje en ik tussen ’t ledikant en het opklapbed sliepen en dan dikwijls doordat we op de grond lagen, trokken we even ondeugend aan een puntje van haar deken of ook wel eens, stopten we haar als een klein meisje onder de dekens. Ze heeft ook nog enige keren jullie “fluitje” gefloten, want ze verbeeldde zich jou te horen fluiten.” Moeder en zoon zaten op dat moment allebei in het Huis van Bewaring. 

Verhoor en door naar Vught

De SD’er Lehnhoff verhoort Martha drie uur lang op 11 juli 1944 in het Scholtenhuis in Groningen. Celgenoot Kea schrijft in 1945 aan zoon Geert: “Lehnhoff had haar verteld dat jij die verboden krantjes vermeerderde en dat je Moeder dat wel wist. Nadat hij het rapport opgemaakt had en Uw Moeder d’r handtekening moest zetten, had ze gevraagd of ze d’r bril even op mocht halen, want die had ze vergeten, dat vond hij ook best.” Op 14 juli gaat Martha op transport van Groningen naar Vught en krijgt daar kampnummer 377. 

Breicommando in Ravensbrück

Door: Mea Mees-Verwey

Op 6 september 1944 is Martha met het laatste transport van Vught gedeporteerd naar Ravensbrück. Martha krijgt kampnummer 66995. Een kampgenote meldt na de oorlog dat zij tot 3 december 1944 met Martha samenwoont in blok 28. Martha wordt ingedeeld in het breicommando, dat zich bezighoudt met het breien van sokken voor het Duitse leger. “Martha klaagde weinig”, schrijft getuige van Dantzig en “floot zij niet, dan haperde er wat aan en de laatste tijd deed zij dat dan ook minder”. De Haagse verloskundige Nelia Epker ligt met Martha in januari in de ziekenbarak. Na de oorlog schrijft Nelia aan zoon Geert: “Zij was er toen al slecht aan toe. Had het aan de voet. Die was bevroren en moest afgezet worden. Wij zijn daar ongeveer vijf dagen samen geweest. Ik ben elke morgen een half uurtje met haar gaan praten. Ze was opgewekt. Helaas kan ik me niets meer herinneren van wat ze vertelde. Het geheugen van ons allen was daar zo slecht, bovendien werd elke indruk altijd direct weer vervangen door nieuwe indrukken. Zij was in het Lager vriendin met mevrouw Simonis uit Den Haag, die een paar weken eerder in januari overleden was. Ze heeft nooit zwaar hoeven arbeiden. Uw Moeder was bij de zogenoemde breisters, maar het leven zelf in Ravensbrück was al zwaar genoeg.” Naast dat Martha haar voet moet missen, krijgt ze ook koudvuur en dysenterie. Een andere kampgenoot schrijft na de oorlog: “… totdat eindelijk het verlossende oogenblik voor haar aanbrak en dat zij voorgoed insliep.” Martha overlijdt op 24 januari 1945. Martha is in Ravensbrück begraven.

Veel dank aan de familie voor de foto’s en de bijdragen aan deze familiegeschiedenis.